Rode Rattenslang

Meer informatie volgt nog


Gele Rattenslang

Gele rattenslang (Pantherophis obsoletus quadrivittatus)

Nederlandse naam: Gele rattenslang.
Land van herkomst: Zuidoosten van de Verenigde Staten.
Lengte: 170-220 cm.
Gem. Dagtemp: 25-30 graden (tot 35 onder de spot).
Gem. Nachttemp: Minimaal 20 graden.
Gem. Relatieve luchtvochtigheid: 45-60 %.
Min. Terramaat enkel dier: 80x40x40 (liefst groter)
Min. Terramaat koppel/trio: 120x40x40


Algemeen:
De gele rattenslang is eenvoudig te herkennen aan zijn kleur. De grondkleur van zijn lichaam varieert van helder geel tot bleek bruin en er zijn vier donkere strepen over de gehele lengte van het lichaam. De buik van de volwassen dieren is wit/geel tot grijs/bruin. Ook zijn er door mutatie's nagenoeg gele exemplaren te vinden.


Huisvesting:
Het zijn goede klimmers die graag hoog willen zitten. Het terrarium dient overeenkomstig hun biotoop ingericht te worden met wat stukjes wortelhout en een bodembedekking die het vocht langere tijd vasthoudt.
Ideaal hiervoor zijn schorssnippers. Verdere aankleding van het terrarium kan bestaan uit diverse plastic planten en klimtakken met ligplaatsen boven het terrarium. Uiteraard mag een grote waterbak niet ontbreken. Ze liggen graag in het water. Om de luchtvochtigheid in het terrarium op peil te houden, kunt u het beste 1 a 2 keer per week te sproeien.


Voeding:
Muizen, ratten, vogels en hagedissen.


Voortplanting:
Stop half oktober met voeren en geef in de winter 2 tot 3 maanden een winterrust bij ongeveer 10 graden. In maart (tot juni) paren de dieren. Voer deze tijd veel.

De 5 tot 30 eieren (ongeveer 5cm lang) worden 4 tot 9 weken na de paring gelegd. Plaats daarom begin april een eilegbak, gevuld met matig vochtige turf, bosgrond of veenmos. Zoek van april tot juni regelmatig naar eieren. Doe dit kort na een vervelling elke dag. Soms volgt een tweede legsel. Bij 25-30 graden en 70-90 % RV komen de dieren na 55 tot 70 dagen uit, van half juni tot september.

De jonge dieren hebben een lichtgrijze grondkleur met donkergrijze vlekken (zadels). Het geel zal steeds meer te voorschijn komen en de zadels zullen grotendeels verdwijnen. De jongen zijn tussen de 15 en 25 cm groot bij de geboorte.

Geschreven door: Serpentarius


Roodflank Kousenbandslang

Roodflank kousenbandslang (Thamnophis sirtalis parietalis)

Algemene informatie Thamnophis ssp.


Algemeen:
Het geslacht Thamnophis telt 32 soorten met veel van hen nog eigen ondersoorten. Omdat ze vis als hoofdvoer hebben, zijn vele daarvan populair bij beginners.


Uiterlijk en verspreidingsgebied:
Thamnophissen komen voor in allerlei biotopen, vooral in de buurt van water. Ze leven van Canada tot noordelijk Zuid-Amerika. Deze
vaak bontgekleurde slangen hebben meestal 3 lichte lengtestrepen. Dit zijn de kousenbanden. Het anaalschild is ongedeeld in tegenstelling tot het geslacht Natrix, de echte waterslangen.


Soorten en ondersoorten:
- T. proximus, de westelijke lintslang, kent zes ondersoorten, voorkomend van het midden van de Verenigde Staten tot in Costa Rica. Ze worden 80 tot 120 cm groot. De staart beslaat een kwart tot eenderde van de totale lichaamslengte. Acht lipschubben zijn langs de bovenkaak geplaatst. De drie lichte lengtestrepen contrasteren sterk met de zeer donkere kleur er omheen. De flankstreep zit op de derde en vierde schub, geteld vanaf de buikschubben naar boven. Op de kop liggen 2 ovale stippen tegen elkaar aan.

T. proximus werd eerst beschouwd als een ondersoort van T. sauritus, de oostelijke lintslang, waar hij sterk op lijkt. De laatste heeft echter een bruine streep op de randen van de buikschubben en mist de 2 stippen op de kop.

- T. sirtalis, de gewone kousenbandslang, kent 12 ondersoorten en komt voor in zuidelijk Canada, de Verenigde Staten en Mexico. Deze slang komt niet voor in woestijnen. Deze maximaal 130 cm grote soort heeft een variabele kleur en de lengtestrepen staan redelijk duidelijk in contrast met de rest van de rug. De zijstreep zit op de 2e en 3e schub. Vaak bevinden zich rode stippen of zwarte vlekken tussen de strepen. Deze soort heeft zeven lipschubben langs de bovenkaak.

- T. sirtalis infernalis, de Californische roodflankkousenbandslang, uit het Californische kustgebied heeft een reeks rode vlekken op de flank. De flankstreep is moeilijk te onderscheiden, de kop heeft een roodkleurige bovenzijde.

- T. sirtalis parietalis, de roodflankkousenbandslang, uit Zuid-Canada is rood-zwart 'geblokt' tussen de rug- en flankstrepen, de bovenzijde van de kop is olijfgroen.

- T. sirtalis similis, de blauwgestreepte kousenbandslang, uit Noord-Florida heeft een gele of geelbruine rugstreep en blauwige flankstrepen. De rugzijde is groenig met een dubbele rij donkere vlekken.

- T. sirtalis sirtalis, de oostelijke kousenbandslang, heeft meestal gele strepen op een groenbruine flank met een dubbele rij zwarte vlekken. De kleur is variabel, soms met roodkleuring op de rug. Deze ondersoort komt voor in het oosten van de Verenigde Staten tot aan Iowa en Missouri.


Huisvesting:
Deze actieve, semi-aquatische slangen vereisen een goed geventileerd terrarium, minimaal 100x40x40 cm. Pas op voor tocht! Temperatuur 20-27 tot 35 graden onder de spot. Op warme zomerdagen loopt de temperatuur soms zo hoog op dat de lampen uitmoeten.
Zorg voor een goede droge bodem en een grote waterbak. Een overal constant te vochtige bodem geeft pokken.

Wat voor soort bodem je gebruikt maakt niet zoveel uit maar zand is uit den boze voor deze slangen. Ze houden vaak van een lekker grote berg bodembedekking aan de koude kant van het terrarium waar ze in kunnen graven. Geef veel planten en takken waar ze in weg kunnen kruipen


Voeding:
Geef jonge dieren tot ongeveer een jaar 2x per week spiering of andere hele visjes. Iedere week 1 keer bepoederen met vitamine b1 en een calcium/ vitamine preparaat. Volwassen slangen hebben maar 1 keer per week a 2 weken nodig aangezien ze snel vervetten. Om de keer pepoederen met vitamine b1 en een calcium/ vitamine preparaat.

Deze slangen hebben b1 nodig omdat veel vis thiaminase bevat en dat is een b1 afbrekende stof. Vitamine b1 is een vitamine die er voor zorgt dat de slang goed kan bewegen zonder om te vallen enz. Als die dus weg is, gebeurt het tegenovergestelde; ze vallen juist wel om en bewegen heel ongecontroleerd.
Om de zoveel tijd wordt een nestmuisje wel geaccepteerd. Geef dit alleen niet te veel, want het is een echte 'boost' voor de slangen!


Geslachtsonderscheid:
Mannetjes hebben een verdikte staartwortel, een langere staart, een smallere, minder platte kop en zijn dunner en (vaak stukken) kleiner.
Bij sonderen komt men 4 tot 6 schubben ver bij de man en 1 tot 2 bij de vrouw.


Paring:
Geef een winterslaap van acht tot zestien weken bij 5-10 graden. Het beste kun je dieren om te kweken pas bij elkaar zetten na de tweede winterslaap anders zijn de dieren nog veel te jong. Zet de dieren na de winterslaap meteen bij elkaar. De dieren paren meestal in maart t/m mei, vaak direct na de eerste vervelling na de winterslaap. Een kleinere groep stimuleert tot paring. De paring duurt enkele uren. Vrouwtjes kunnen het sperma gedurende lange tijd opslaan.


Eileg:
Alle Thamnophissen zijn (ei-)levendbarend. Na meestal 2 tot 3 maanden draagtijd baart een vrouwtje (afhankelijk van de soort en leeftijd) 5 tot 30 jongen, uitschieters van 90 jongen zijn bekend maar echt heel uitzonderlijk. Ongeveer een week voor de geboorte stopt het vrouwtje met eten. Dit moet je gewoon zo laten, anders raakt ze erg gestresst en kan ze legnood krijgen.


Opfok:
Verwijder de jongen, om ongelukken tijdens het voeren te voorkomen. Net uit het ei kunnen de ongeveer 20 cm grote, luciferdikke diertjes (na een paar dagen) al regenwormen, 2 a 3 cm grote visjes, kikkervisjes en fijngesneden visfilet aan. Na enkele weken kunnen ze aan kattenvoer gewend raken, door dit een visgeur te geven. Let het eerste half uur na het voeren van een groep kousenbandjes op of de dieren elkaar niet opeten. Thamnophissen groeien snel en zijn na 1,5 tot 3 jaar geslachtsrijp.


Hanteren:
Hanteer deze rustminnende, vaak schuwe slangen zo min mogelijk. Indien ze toch vastgepakt worden kronkelen ze veel en bijten af en toe. Dit is nauwelijks voelbaar. Hoe ‘tam’ de slangen zijn is afhankelijk van de soort en verzorging. T. s. concinnus bijvoorbeeld moet je vanaf het begin af aan hanteren, want dit is een erg felle ondersoort, maar een T. r. radix bijvoorbeeld is vaak vanaf het begin al erg mak. Deze slangen zal je vaak zien kruipen door het terrarium aangezien ze totaal niet schuw zijn maar hanteer ze juist zo min mogelijk, want ze houden van rust.


Nerodia:
Nerodia's (uit Noord-Amerika) zijn waterslangen met eenzelfde levensstijl als Thamnophissen. Ze eten met name vis, zijn ei-levendbarend, goed houdbaar en een stuk dikker dan kousenbandslangen. De veel gehouden Nerodia fasciata (gebandeerde waterslang) wordt 90 tot 150 cm groot. Plaats een redelijk droog terrarium met een flinke waterbak en zorg voor 20-25 graden met een iets hogere temperatuur onder een spot.

(Bron: Terrarium Encyclopedie, Eugene Bruins)

Let op!
Iedere ondersoort heeft zijn eigen specifieke levensstijl en verzorging nodig, voor soortafhankelijke verzorging raad ik www.kousebandslangen.nl aan, aangezin dit de meest complete website is wat betreft Thamnophis.



Met dank aan: Jesper


Boa constrictor

Meer info volgt


Steppeslang

Steppeslang (Elaphe dione)

Nederlandse naam: Steppeslang
Wetenschappelijke naam: Elaphe dione
Land van herkomst: Oost-Oekraine tot Korea.
Lengte: Mannetjes worden niet groter dan 80 cm. Vrouwtjes kunnen tot 120 cm lang worden.
Gem. Dagtemp: 20-30 ºC
Gem. Nachttemp: Niet onder 17 ºC
Gem. Relatieve luchtvochtigheid: 50-75%.
Min. Terramaat enkel dier: 60x40x40
Min. Terramaat koppel: 70x50x40


Algemeen:
Het uiterlijk van de Elaphe dione is erg variabel. Normaal zijn ze grijsbruin tot beigebruin met strepen in een gele tot bruine kleur. Op de rug zit meestal een patroon van zwarte dwarsstrepen. Het meest opvallende zijn de streepjes bij de ogen.


Huisvesting:
Elaphe dione is een erg makkelijke slang om te houden. Het zijn geen echte klimmers en het terrarium hoeft dus niet zo hoog te zijn. Meerdere schuilplaatsen worden aangeraden en deze worden door het dier zeker gebruikt. Een hoger gelegen schuilplaats heeft de voorkeur. Het is verstandig een schuilplaats met vochtig mos te plaatsen, dit bevordert het vervellingsproces.


Voeding:
Muizen. Wanneer ze na hun eerste vervelling niet gaan eten, is dit vaak een teken van slechte gezondheid.


Voortplanting:
Het beste kweekresultaat wordt behaald als man en vrouw apart leven. De dieren kunnen 2 tot 3 maanden in winterrust bij een temperatuur tussen 7 en 11 ºC. Na de winterrust plaatst men de vrouw bij de man na haar eerste vervelling. Een bevruchte vrouw heeft een grote eetlust, voer haar zoveel ze op kan. Gemiddeld legt de vrouw 5 tot 10 eieren in een bakje vochtig mos. Bij een temperatuur tussen 23 en 26 ºC (dag/nacht) zullen de eieren na 18 tot 32 dagen uitkomen.

Sommige mannelijke E. dione vertonen wel eens vreemd gedrag en kruipen dan rondjes over zichzelf. Dit schijnt meestal te gebeuren na vervelling als ze paardrang krijgen en bij gebrek aan een vrouw dus niet normaal kunnen gaan paren. Dit lijkt een vorm van zelfbevrediging.
Zie: https://www.youtube.com/watch?v=P2aZ2L7dgv8


Geschreven door Serpentarius


Luipaardslang

Luipaardslang (Zamenis situla)

Nederlandse naam: Luipaardslang
Wetenschappelijke naam: Zamenis situla
Land van herkomst: Zuid-Italië en Sicilië, Malta, westelijke Balkanlanden, Griekenland met Kreta en Noord- en West-Turkije.
Lengte: 90 tot 110 cm
Gem. Dagtemp: 25 ºC
Gem. Nachttemp: 17 ºC
Luchtvochtigheid: 60-80%
Minimum maten voor terra zijn vrijwel onbekend.*


Algemeen:
Deze maximaal 1 meter lange slang staat bekend als een van de mooiste slangen van Europa. Over het algemeen zijn ze makkelijk herkenbaar aan hun lichtbruine basiskleur met 2 rijen rode vlekken aan de zijkanten van het dier. Deze smelten bij de staart samen tot een enkele rij. Bovenop de kop is een duidelijk V-vormige vlek te zien.


Huisvesting:
Zoals boven al beschreven is de minimaal maat van een terrarium voor deze soort erg lastig terug te vinden. Aangezien ze maximaal 1 meter lang worden is een terra van 80x40x50 dus al een prima bak.
In het wild leven ze in bosranden, gestapelde stenen muurtjes, grasland met struiken, fruittuinen en braakliggende velden, meestal in de omgeving van vochtige plekken zoals bij stroompjes en meertjes. Het is dus aan te raden uw terrarium zo in te richten.


Voeding:
Muizen en nestratjes.


Voortplanting:
Vrouwen zijn kweekrijp bij een lengte van 70 cm. Na een winterrust van 2 tot 4 maanden worden de dieren na een opwarmperiode van zo'n 7 dagen gevoerd. Enkele weken later zullen de dieren paren. Na een dracht van 60 dagen legt het vrouwtje na haar laatste vervelling 2 tot 8 eieren. Deze incuberen bij een temperatuur tussen 25 en 28ºC en komen uit na ongeveer 60 tot 70 dagen.


*In het referaat no R7 (Leistra en Wennekes, 1991) wordt aangegeven dat over het algemeen gesteld kan worden dat slangen een oppervlakte nodig hebben van 1/3 deel van hun lichaamslengte in het kwadraat..


Geschreven door Serpentarius


Afrikaanse eier-etende slang

Afrikaanse eier-etende slang(Dasypeltis scabra)
Nederlandse naam: Afrikaanse eieretende slang
Wetenschappelijke naam: Dasypeltis scabra
Land van herkomst: Vrijwel geheel Afrika
Lengte: 21-26 cm bij geboorte
45-75 cm (max 1.2m) volwassen
Gem. Dagtemp: 28-30C
Gem. Nachttemp: Niet lager dan 25C
Gem. Relatieve luchtvochtigheid: Niet lager dan 60%
Min. Terramaat enkel dier: 50x80x50cm
Min. Terramaat koppel: 80x40x80cm


Uiterlijk
De normale kleur van Dasypeltis scabra is grijs tot grijsbruin met donkere vlekjes op de rug. De buik is wit met soms zwarte vlekjes. De binnenkant van de bek is zwart en er zitten geen of hele korte tanden in.


Karakter:
Als een Dasypeltis scabra geirriteerd raakt krult hij zich op in een hoefijzervorm en wrijft hij met zijn schubben tegen elkaar. Dit veroorzaakt een sissend/raspend geluid. Op hetzelfde moment komt de kop omhoog en het dier zal proberen te bijten met opengesperde bek.


Eieretende slangen als huisdier:

Voordelen:
-Wonderbaarlijk voedergedrag.
-Geen pijnlijke beten.
-Kleinblijvende soort.
-Vrijwel geen stank.

Nadelen:
-Eieren kunnen lastig verkrijgbaar zijn.
-Andere manieren van voeren zijn lastig.
-Van nature agressief.
-Nachtactief.


Huisvesting:
Speelzand of rivierzand is een ideale bodembedekking. Zorg wel dat de eieren niet in het zand liggen en de slang zand binnenkrijgt bij het voeren.
Dasypeltis scabra is een ovivoor, hij eet alleen eieren van andere dieren.
Een hoog terrarium met een goede klimgelegenheid is dus geen overbodige luxe aangezien het voedsel meestal uit vogelnesten wordt gehaald.


Voeding:
Juveniele dieren voert men over het algemeen kwartel- of duiveneieren (1 of 2 per maand).
Volwassen dieren kunnen 1 tot 3 kleinere kippeneieren per maand eten.

Jonge diertjes zijn vaak lastig te voeren,vooral bij wildvang.
Indien nodig kan men dwangvoeren door een ei met behulp van een spuit te 'injecteren'.
Een minder stress- en schadevrije manier is door eieren door het drinkwater te mengen zodat ze het binnenkrijgen bij het drinken.
Meer dan 1x per 4 weken voeren is overbodig.
In het broedseizoen van de vogels kun je wel iets meer voeren.
Bied alleen verse eieren aan anders worden deze geweigerd.
Dasypeltis kan eieren 3 tot 4 keer zo groot als zijn eigen kop opeten.

Voorplanting:
Wilde exemplaren paren meestal aan het einde van de winter (na de winterrust). In gevangenschap gekweekte dieren kunnen zo goed als het hele jaar paren. Dasypeltis is eileggend en in het wild worden 6 tot 30 eieren gelegd (gemiddeld 25) in de zomer. Schijnbaar verspreiden ze de eieren in plaats van ze als kluitje te leggen. Onder natuurlijke omstandigheden komen de eieren na 2 tot 3 maanden uit. In gevangenschap kan een tweede legsel gelegd worden zonder te hoeven paren, de eieren zijn dan vaak onbevrucht. Vrouwtjes kunnen onbevruchte eieren leggen zonder gepaard te hebben met een mannetje.

Dasypeltis zijn kweekrijp na ongeveer 2 jaar, als ze goed gevoed zijn. De beste tijd om te paren is na een goede maaltijd en nadat het vrouwtje is verveld. Er is geen vaste paartijd. Het paren begint met een zogeheten paarbeet. Deze beet heeft 2 redenen: het zorgt ervoor dat het vrouwtje niet wegkruipt en het maakt paren makkelijker voor het kleinere mannetje. Het paren duurt bij Dasypeltis langer dan bij andere slangensoorten. Een paarduur van 22 uur is normaal voor Dasypeltis.
Het vrouwtje kruipt daarna door het terrarium terwijl ze de man meesleept. Gedurende de rijpingsperiode eet de vrouw een aantal kippeneieren. Het aanbieden van veel voedsel na het eerste legsel leidt vaak naar een tweede en soms zelfs derde legsel. Deze legsels zijn vaak onbevrucht.
De eierschaal van Dasypeltis vertoont vrijwel altijd stervormige stippen en zijn zachter dan die van bv Elaphe spp.

 

Incubatie:
De eieren worden in 3 maanden uitgebroed bij een temperatuur van 27-29°C overdag en 22-24°C 's nachts. Luchtvochtigheid moet tussen de 80-90% zijn.
Het bodemsubstraat dient niet zo vochtig te zijn als bij andere slangensoorten aangezien de eieren dan snel gaan schimmelen. Bodemsubstraat zoals vermiculiet en seramis zijn beter dan sphagnum, mos en peat.

Geschreven door Serpentarius met informatie van verschillende bronnen.


Luipaardgekko

Meer info volgt